Inleiding – citaten uit boeken en interviews (zeven) over zelf kleding maken in de jaren vijftig – Ervaringen van mijzelf uit de vijftiger jaren – onzichtbare economie?
Inleiding
In het kader van textiel vind ik het belangrijk om te schrijven over de jaren vijftig, omdat het contrast met de jaren zestig onnavolgbaar groot is. Op enig tijdstip tijdens die twee decennia is het huiselijke textiele ambacht zo goed als verdwenen.
De jaren vijftig was het tijdperk na de Tweede Wereldoorlog.
Ieder gezin raapte zich na de oorlog bij elkaar, oriënteerde zich op dat wat nog restte, wie is nog gezond, wat hebben we vandaag nodig.
Mijn moeder vertelde over haar bruiloft die plaatsvond in 1950 bij haar ouderlijk huis in de Betuwe: ‘Dat was het eerste feest na de oorlog waarbij geen gebrek was.’
Waarmee ze bedoelde: er was goeie soep geweest, genoeg voor iedereen en er was taart en drinken.
In haar ouderlijk gezin waren geld, maar vooral bonnen gespaard en geruild.
Om het eten eerlijk onder de bevolking te delen werden door de overheid voedselbonnen verstrekt. Ook al had je geld, je kon geen eten kopen als je er geen bon bij kon inleveren.
Na de bruiloft verhuisde mijn moeder naar Limburg, waar ze in het ouderlijk huis van mijn vader kwam in te wonen op twee piepkleine zolderkamertjes.
Vanzelfsprekend was het verrichten van huishoudelijk werk bij opa en oma een van haar taken.
In het kader van textiel vind ik het belangrijk om te schrijven over de jaren vijftig, omdat het contrast met de jaren zestig zo groot is. Op enig tijdstip in die twee decennia is het huiselijke textiele ambacht zo goed als verdwenen. Ik wil stilstaan bij zoveel mogelijk facetten die deze cultuuromslag mogelijk maakte.
De was
Misschien gek dat ik begin met het inslaan van een zijstraat: het doen van de was. Ik schat dat mijn moeder er tot het midden van de jaren zestig minimaal twee dagen per week aan besteedde.


Het Schilderij De brug Langlois in Arles van Vincent van Gogh. Vincent van Gogh leefde qua jaartallen in een andere tijd dan mijn moeder, maar ik herinner mij uit de jaren vijftig in Limburg dat mijn moeder haar was uitspoelde in het kanaal. In haar eentje op een steigertje. Ieder huis had, wel eerst de weg oversteken, een eigen kleine houten vlonder waarop moeders hun was uitspoelden.
De was werd met de hand gedaan
Eigenlijk zou dit hoofdstuk ook dienen te gaan over het schoonmaken van kleding: de was.
De moeders máákten de kleding niet alleen, ze zorgden ook voor het wassen ervan.
De uitdrukking ‘de was doen’ is niet veranderd. Wij zelf doen de was en zeventig jaar geleden deden ze ook de was. En nu nog steeds is het doen van de was tijdrovend. Maar het is onvergelijkbaar met het doen van de was vroeger.
Ik stip die was van vroeger alleen even aan: omdat de kachel met hout of kolen werden gestookt gaf dat veel roet in huis. Roet geeft vette, zwarte aanslag. Kleding, gordijnen, lakens werden dus viezer dan nu. De meeste kleding diende te worden gestreken, want de meeste kleding was van katoen of linnen. Met gekreukte kleding lopen…dat was tegen ieder burgerlijk fatsoen.
Wegwerpluiers bestonden niet. In de meeste gezinnen waren jonge kinderen die nog niet zindelijk waren. De luierwas was een verhaal apart.
Het wassen van het textiel kende vele stadia: voorkoken in een ketel, voorwassen, wassen, uitwringen, (de centrifuge was een uitkomst), ophangen aan de waslijn, strijken, enzovoorts.
Ik ga er niet te diep op in. Maar wanneer ik een schilderij ontdek, waarin het doen van de was wordt verbeeld, dan laat ik het zien.
Jo Koster 1868 -1944
Succesvol kunstschilderes: ze beheerste meerdere stijlen en maakte onder andere neo-impressionistisch en pointillistisch werk. Ze kon zelfstandig leven van haar kunstwerk. Ze leidde een opvallend zelfstandig en vrij leven: ze trok bijvoorbeeld met vriendinnen in een auto door Europa

Bij dit schilderij zal ons oog vallen op de bloeiende bomen in de lente, maar kunstenares Jo Koster noemt dit schilderij
Het Bleekveld. Het gaat om de witte lakens of luiers die in het grasveld liggen.
Zelf herinner ik het me ook wel: de buren legden hun witte goed in het grasveld naast het kanaal. ik begreep het niet: waarom legde je je pas gewassen goed op de grond? Dan wordt het toch weer vies, dacht ik. Maar…de wasmiddelen waren destijds van een andere kwaliteit dan nu: als je je was wit wilde krijgen dan legden men het te bleken in de zon.
Wasserijen, het bleken van de was en merklappen horen bij elkaar
Rijke mensen permitteerden zich om de was uit te besteden aan een externe wasserij.
Het kon dan weken of maanden duren voordat de was weer gewassen en gestreken terug kwam.
Voor de wasserij en de klant was het belangrijk dat de was weer terugkwam bij de rechtmatig eigenaar.
Dat was de reden voor het ontstaan van de merklappen.
De kleding werd gemerkt met de naam van de eigenaar en het wasgoed werd genummerd. Dat is de reden waarom meisjes, vaak niet ouder dan tien jaar zich oefenden in het fijne handwerk. Een merklap is eigenlijk een oefenlap.
Er is een tijd geweest dan een merklap een merkdoek heette. Niemand kan verklaren waarom de doek een lap werd :-).
Er zijn verscheidene zeer goede sites over merklappen. Ik verwijs daarnaar. Ik geef van iedere merklap-site enkele details met informatie die voor mij nieuw was.
(De namen van de sites volgen nog.)
August Macke (1887-1914)

De titel van het schilderij luidt: Drie Vrouwen Aan Tafel. August Macke was een vriend van Paul Klee.
Beiden maakten begin deze eeuw een reis naar Tunesië. Ze maakten daar prachtige aquarellen. Macke overleed in 1914. Hij werd verplicht om als dienstplichtig soldaat te vechten in de Eerste Wereldoorlog. Al snel overleed hij. Zijn overlijden/De eerste WO betekende het einde van verscheidene kunststromingen, onder andere De Blaue Reiter. De drie handwerkende vrouwen zaten decennia eerder dan de vijfitger jaren aan tafel. Ze werken nog bij het licht van een olielamp.
De cultuur van ’s avonds handwerken veranderde decennia lang niet. Vandaar dat dit schilderij ook wel past bij de vijftiger jaren.
Amy Weil – waslijnen
De was diende na het wassen natuurlijk ook te worden opgehangen.
Er waren huizen, huishoudens waarvan de waslijnen, vaak een hoge en een lage draad, altijd strak stonden gespannen. Er waren waslijnen waarvan de palen, door het gewicht van de natte wapperende textiel, omwaaiden. Dan lag de gewassen was alsnog in de aarde. eigenlijk moest-ie dan weer opnieuw worden gewassen.


Amy Weil (amyweilpaintings.com) werkt in New York. Ze schildert, maar een deel van haar werk is geinspireerd op textiel: een serie waslijnen met kledingstukken schildert ze. Ook schilderijen die zijn geinspireerd op patchwork.
Rosario Casanovas

Rosario Casanovas
Textiel werk. Patchwork.
Ik vond deze afbeelding op Pinterest. Prachtig werk, vind ik.
Ik zocht naar informatie over de maakster, maar misschien dien ik mijzelf eerst te abonneren op sociale media.
En dat ga ik een beetje uit de weg.
Eén nadeel aan het verdwijnen van de traditionele was
Ik mocht mijn moeder meehelpen met het doen van de was. De eerste paar keren vond ik dat leuk: werken met water, kracht zetten bij het uitwringen, grote bewegingen maken om emmers met sop over te gieten. Ik voelde dat ik bij de grote-mensen-wereld hoorde.
Maar toen ik het een aantal malen had gedaan, probeerde ik er onderuit te komen: in de winter en herfst was het bijzonder koud, de bedoeling was dat er niet werd geknoeid, wat echt een opgave was.
En inderdaad: als de vloer nat was, werd ie glad. Je kon makkelijk uitglijden
En toch is er één ding waarvan ik denk dat het jammer is dat het niet meer bestaat: dat is de wekelijkse trots als het was gelukt om al die kledingstukken weer gestreken en opgevouwen netjes boven op elkaar in de kast te zien liggen. Opvouwen en strijken…het zijn ook vormen van strelen. En er werd niet zomaar een broek of een blousje opgevouwen: dat blousje had je zelf gemaakt.
Ook voor ouders uit de huidige tijd is het een wekelijkse overwinning als het lukt om de schone was op rechte stapeltjes in de kast te krijgen.
Er schiet me een anekdote te binnen:
indien u kleine kinderen om u heen heeft, dan zult u mijn ervaring herkennen: tjonge wat hebben die kinderen al vroeg een grote woordenschat. Desondanks of juist daarom hadden ze boekjes met plaatjes waar dan woorden bij hoorden.
De moeilijkste woorden (schiereiland, reuzenschildpad, gordijn) werden feilloos benoemd. Maar bij een plaatje werd steeds weer gevraagd: oma, wat is dat? Waarop ik zei: dat het gezochte woord ‘strijken’ was. Nee, dat hadden ze noch hun vader, noch hun moeder ooit zien doen. Ze kenden het woord niet.
Citaten uit boeken en interviews over kleding maken in de vijftiger jaren
Ben ik min of meer de enige wiens moeder kleding maakte? Misschien kwam het alleen in het zuiden van het land voor? Misschien moest je er katholiek of relatief arm voor zijn?
Een tijd lang veer ik op wanneer ik hoor of lees dat andere mensen schrijven of vertellen over kleding maken in hun jeugd. Vanzelfsprekend wijdt niemand daar een heel boek aan :-).
Wat nu volgt zijn citaten uit interviews en fragmenten uit boeken.
Het maken van kleding in de jeugd van de geïnterviewde of van de schrijver is een onderwerp dat altijd zijdelings ter sprake komt. Er werd niet specifiek naar gevraagd. Het zijn ervaringen of zomaar herinneringen die schrijvers en vertellers spontaan delen.
Een tijd lang veer ik op wanneer ik lees wat andere mensen schrijven over kleding maken in hun jeugd. Vanzelfsprekend wijdt niemand daar een heel boek aan 🙂
Wat nu volgt is mijn verzameling fragmenten.
SUZANNA JANSEN – DE OMWENTELING
In november ’22 verschijnt een boek van Suzanna Jansen ‘De Omwenteling’. De ondertitel luidt: de eeuw van de vrouw. Zij beschrijft hoe de gemiddelde werkweek van huisvrouwen in de vijftiger jaren meer dan zestig uur bedroeg. Waarbij de onderzoekers het volgende voorbehoud maakten: moeders met kinderen onder de twee jaar werden uitgesloten van het onderzoek (want dan zou zichtbaar worden dat het aantal werkuren alleen bereikt kon worden door ook ’s nachts te werken) en…alles wat langer dan een half uur duurde werd niet meegeteld. Dat was zogenaamd omdat het dan als ‘hobby’ werd gezien.
Suzanna Jansen is te horen in de podcast van ‘Nooit meer slapen’ (19 nov. ’23). Ze vertelt: ‘Een moeder in een huisgezin had de zorg voor de vier K’s: kerk, kinderen, koken/keuken en kleding.’ De interviewster veronderstelt dat kleding wel min of meer een luxe bezigheid zal zijn. Ze associeert kleding met ‘shoppen’. Maar de schrijfster zegt: ‘Nee, kleding máken.’
De schrijfster vertelt niet over het wassen en het strijken van die kleding….dat was minstens een dag in de week.
De interviewster is hoogstens twee decennia jonger dan de schrijfster, maar de omslag in cultuur die plaatsvond in de korte periode speelt geen rol in het actieve bewustzijn van de vragenstelster.
De gemiddelde werkweek van huisvrouwen in de vijftiger jaren bedroeg meer dan zestig uur. Moeders met kinderen onder de twee jaar deden aan het onderzoek niet mee en de maximale tijd voor welke activiteit dan ook werd op een half uur gesteld.
INTERVIEW VOLKSKRANT I
In De Volkskrant worden een jaar lang honderdjarigen geïnterviewd over hun leven. Op 16 jan. ’23 vertelt de 100-jarige Bastiana Maaskant – Looije dat ze met haar kleindochter een boek over breien schreef. Ik citeer twee vragen en antwoorden, omdat ze zo goed passen in het huidige duurzaamheidsthema. Vraag van Marjon Bolwijn: ‘Breien is nu een hobby, maar was vroeger vooral noodzaak toch?’ ‘In mijn jeugd was er amper geld om kleding te kopen en daarom maakte je alles zelf. Alleen met Pasen kregen we een nieuwe jas en schoenen.’

Vervolg interview: ‘Breien leerde je van je moeder, oma of een tante en in de eerste klas lagere school. Ik was er handig in en maakte ook kleding voor mijn moeder en zus, en later voor mijn eigen gezin.
In mijn tijd gingen mensen veel zuiniger om met kleding. Gaten in broeken, truien en sokken werden gerepareerd. Een versleten jas van mijn man keerde ik binnenstebuiten, de binnenkant werd de buitenkant.’
Interviewster: nu ik u zo hoor schaam ik mij diep dat ik sokken met een gat weggooi.
‘Waarom zou je een kledingstuk weggooien als het te repareren is.’ ‘Als ik geen breiwerk onderhanden heb, word ik onrustig.’
INTERVIEW DE VOLKSKRANT II
Ook in De Volkskrant van 21 november ’22 staat een interview met een 100-jarige mevrouw.
Ze vertelt over hoe het was toen ze weduwe werd op 53-jarige leeftijd. Ze moest buitenshuis werken in de huishouding. ‘Elke week breide ik een trui voor de kinderen en ik zat vaak nog tot in de nacht kleding te maken.’
INTERVIEW DE VOLKSKRANT III
En op 9 januari ’23 staat in dezelfde serie interviews een gesprek met mevr. Hinke Visser. Ze vertelt over hoe arm ze was: ‘Als de kinderen op school zaten en sliepen, naaide ik kleding voor klanten, ik werkte vaak tot diep in de nacht. Ik was goed in jurken en mantels maken.’ Mevrouw Visser bleek muzikaal en werd onder andere koordirigent, die vier keer per week optrad door heel het land. ‘Toen konden we beddengoed en dekens kopen.’ en ‘Onderweg in de bus naar het theater had ik brei- en naaiwerk.
INTERVIEW DE VOLKSKRANT IV
22 januari 2024 Mevrouw Miep Seggelaer-Voorendt: ‘Ik slaap weinig. Dat is altijd zo geweest.’ Interviewster: ‘U vertelde dat u gewend bent weinig te slapen.
De honderdjarige: ‘Ik heb altijd gewerkt ’s nachts. Mijn man en ik hadden een eigen zaak voor woninginrichting. Hij stoffeerde meubelen en legde vloerbedekking voor klanten. Tot één uur ’s middags stond ik in de winkel, daarna hij – dan ging ik vitrages en gordijnen naaien en was ik met de kinderen. We kregen vijf dochters en een zoon. In de nacht deed ik de huishoudelijke klussen waar ik overdag geen tijd voor had, zoals de was, stoffen en kleding maken voor het gezin. Ook gordijnen naaien ging ’s nachts vaak door.’
De zoon vult aan: ‘Als er geld over was, dan konden we kolen kopen. Als er geen brandstof was voor de kachel dan zaten we thuis met zijn allen in de kou, met dikke wollen truien aan, die mijn moeder had gebreid. Ook dat kon ze.’
Het verhaal van naaien tot diep in de nacht, herken ik. De vader van een vriendinnetje overleed jong. De weduwe/moeder naaide letterlijk dag en nacht om geld te verdienen voor haar zeven kinderen, van wie de oudste veertien jaar was. De moeder hield dat zes jaar vol, toen kwam het oudste kind van de kweekschool en kon als leerkracht geld verdienen.
INTERVIEW DE VOLKSKRANT V
26 februari 2024 Mevrouw Ada Verbrugge vertelt over haar man: ‘Nooit zei hij iets speciaals tegen mij, niet één keer dat hij van me hield. Nog niet eens zo lang geleden zei hij dat ik niks 100% goed kon.’
‘Ik durfde er niets tegenin te brengen.’ Na een stilte zegt ze: ‘Als ik assertiever was geweest had ik gezegd: er zijn genoeg dingen die ik goed kan: kleding maken, kinderen opvoeden, luisteren. ‘
INTERVIEW DE VOLKSKRANT VI
11 maart 2024 Mevrouw Truus Schapers – Zethof wordt geïntroduceerd met de woorden:
‘De 100-jarige heeft een groot deel van haar leven stapels kleding gemaakt voor jan en Alleman – en voor een bekend actrice. “
‘Jarenlang leefden we heel sober – we hadden inmiddels vier kinderen. Ik verdiende ook met mijn naaiwerk om onze schulden te kunnen afbetalen en geld te sparen om het huis op te knappen. Ik naaide alles wat er te naaien viel en kreeg steeds meer klanten, ook een bekende actrice voor wie ik chique kleding maakte.’
‘Je hielp elkaar in die tijd. Ik heb het nu over zestig jaar terug. Mijn buurvrouw breide truien voor mijn kinderen. Ik naaide kleding voor de hare. Voor de eigenaar van een lederzaak maakte ik ook kleding, in ruil daarvoor kreeg ik een tent’…’waarmee we met het gezin op vakantie konden…’
Zestig jaar geleden…deze mevrouw komt uit Noord-Holland…1964…toen was ik dertien jaar. Mijn moeder in Limburg leefde min of meer hetzelfde huisvrouwenbestaan.
Nog twee schilderijen van August Macke


August Macke overleed in 1914 als dienstplichtig militair in de Eerste Wereldoorlog.
Dus deze schilderijen dateren van decennia voor de vijftiger jaren. Maar de huidelijke cultuur van iets maken met naald en draad uit het begin en het midden van de twintigste eeuw, zelfs terwijl er twee wereldoorlogen plaatsvonden, lijkt niet veranderd.
INTERVIEW DE VOLKSKRANT VII
18 maart 2024 – Anny de Wildt-Van de Logt – Uw oudste dochter vertelde dat u overspannen raakte na acht zwangerschappen. ‘Een jaar lang heb ik op bed gelegen. Ik was zo moe dat ik niet meer kon lopen.’ Met paracetamol en een fulltime gezinsverzorgster ging het langzaam aan iets beter. ‘Het ging mij boven de pet. Je moet weten dat je in die tijd alles met de hand deed: kleding maken, sokken stoppen, schrobben en dweilen; er was geen stofzuiger, geen wasmachine. ‘
BOEK 1 – CARINE CRUTZEN – UIT HET ZUIDEN
In het boek van Carine Crutzen Uit Het Zuiden beschrijft ze een kerstcadeau van haar moeder als zij, de schrijfster, zwanger is: ‘Mama heeft het hemeltje van de wieg gemaakt en lakentjes van dezelfde stof’. Uit haar tienertijd dateert de herinnering: ‘Broeken die te kort waren, maakte mama vroeger langer met een ‘vals’ stuk van andere stof, omdat ik ze dan door kon dragen.’ En ‘Kinderen op school zeiden vaak dat ik stomme kleren droeg. Ik deed dan alsof ik ze heel mooi vond, maar eigenlijk wilde ik ook gewoon kleding uit de winkel.’ ‘Mama naait zelf kleren. Voor mijn Barbie, die eigenlijk Tracey heet, maakt ze alle kleertjes. Met Sinterklaas kreeg ik ooit een hele poppengarderobe en zelfgemaakte sieraden. Soms was ik ook een soort pop voor haar, ze vond het leuk om dingen voor mij te maken. ‘Dan heb je tenminste iets wat niemand anders heeft.’ ‘Nu ik ouder ben draag ik niet meer wat mama wil, maar er hetzelfde uitzien als iedereen wil ik ook niet. Ik kies zelf wat ik mooi vind.’ En over de eerste communie: ‘Wit jurkje met zachtgele pailletten, bloemenkrans in mijn haar en zwarte lakschoenen. Mama had de jurk zelf gemaakt en er de blaadjes van haar bruidssluier in verwerkt.’
Over de eerste communie: Wit jurkje met zachtgele pailletten. Mama had de jurk zelf gemaakt en er de blaadjes van haar bruidssluier in verwerkt.
BOEK 2 – HUGO BORST – ACH MOEDERTJE
Ook Hugo Borst beschrijft in zijn boek Ach Moedertje (lebowski 2017 op pag.42 en 51) herinneringen over de creatieve vaardigheden van zijn moeder met textiel. Hij schrijft dat zijn moeder geen slaaf was van de t.v. ‘maar voor een goed programma installeerde zij zich wel, vaak met een handwerkje. Ze heeft heel wat truien voor me gebreid.’
En het volwassen nichtje van de schrijver haalt op zolder twee ‘vintage’ barbies. De jurkjes van de poppen zijn door oma gemaakt. Het is vakwerk. ‘Het roze gebreide jurkje heeft paarlemoeren knoopjes en gehaakte zilveren spaghettibandjes. De schrijver vertelt dat een van de oma’s uit hun familie enkele generaties eerder, eind negentiende eeuw ‘voor de hoeren’ naaide.’
De betovergrootmoeder herstelde en maakte kleding voor Rotterdamse prostituees. Het nichtje vertelt: ‘als kind besefte ik niet hoe bijzonder die zelf ontworpen Barbiekleertjes zijn. Nu vind ik het fantastisch dat oma dit voor mij maakte. Ik ben nog meer dingetjes tegengekomen. Een sjaal, een handtasje, een giletje, een broek – allemaal gebreid.’ Het nichtje vertelt verder: ‘Als oma vroeger aan het handwerken was, dan gaf ze mij ook breinaalden. Zo leerde ze me lange lappen breien. Insteken, doorhalen, omslaan, af laten glijden. ‘
Een van de oma’s, enkele generaties eerder, naaide eind negentiende eeuw. ‘voor de hoeren’.
Het nichtje: ‘ik mocht mijn wensen doorgeven via een speciaal boekje dat oma had. Daarin vroeg ze welke kleur het moest worden en welke soort kraaltjes ik leuk vond. De kleertjes werden dus op bestelling gemaakt.
BOEK 3 – DIEUWERTJE BLOK – ONDRAAGLIJKE LICHTHEID
Dieuwertje Blok schrijft in haar boek ‘Ondraaglijke lichtheid’ (Uitgeverij Meulenhoff – 2022) over haar moeder. Daarbij wordt ook over oma verteld. Zij heette Stella Fontaine, dat was althans haar artiestennaam. Haar geboortenaam was Saartje Canes, die als beroep koos voor kousenbreister. Ze werd ‘een artieste’ van naam’. Op pagina 26 staat: ‘Mijn oma was in de bloei van haar carrière en had een dochtertje om mee te pronken. Ze had het kousen breien dan wel opgegeven, maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Ze had nu in Henny het ideale model om zich op uit te leven. Mijn moeder werd als peuter van top tot teen in gebreide kleding gestoken.’ In het boek zijn daarvan foto’s te zien. In een overzicht aan het eind van het boek van belangrijke mensen uit het leven van de moeder staat de naam van Marie van Gasse, voor Dieuwertje ‘tante Marie’. Zij was coupeuse en breister, en vriendin van Stella. Zij maakte veel van haar theaterkleding.
BOEK 4 – OOIT GELUKKIG – NICO DIJKSHOORN
De schrijver zoekt in een dialoog contact met zijn moeder. Hij zoekt naar oprechte, onderliggende emoties. Zij antwoordt met ogenschijnlijk oppervlakkigheden; “We gingen ook elke maandagochtend naar de Noordermarkt. Dan ging ik naar de stoffen…”
De schrijver: “Jij kocht toch stoffen op de Noordermarkt? Je was een heel goede naaister. Dacht je dan niet: ik ga weer eens iets leuks maken? Ik koop wat stof en ik maak iets leuks?”
De moeder antwoordt, terwijl ze wegkijkt. “Ik maakte al jullie kleren. Die broeken met wijde pijpen. Met een bandplooi. Die maakte ik voor jou. Dan ging je voor me staan en dan moesten die pijpen nog wijder omdat je je schoenen nog kon zien, dat was toen in, dat niemand je schoenen zag. Ik heb ook alle kleren voor je kinderen gemaakt. ” De (klein)dochter kreeg al haar kleertjes in roze.
In het boek gaan de wereld van de moeder en de zoon elkaar niet raken.

Deze foto was in maart 2024 in het Gemeentemuseum in Schiedam te zien.
De tentoonstelling draagt de titel ‘Armoede’. Schiedam is ook nu nog een relatief arme stad, maar vroeger was deze stad absoluut arm. Het is niet te zeggen of het drinken van jenever oorzaak of gevolg was van de armoede.
In eerste instantie nam ik deze foto omdat hij is genomen in het Spinhuispad. Ik wil een artikel te schrijven over spinnen. Als er een pad bestaat met deze naam dan zal ook in Schiedam een spinhuis zijn geweest, schat ik in. Maar bij thuiskomst zie ik dat de afbeelding sowieso past bij de armoede uit de jaren vijftig en bij het schoonmaken uit die tijd.
Vol overgave wordt de stoep geschrobd. De was hangt te drogen. Er staat een meisje op de foto. Ze heeft een witte strik in het haar. Zo’n witte strik kon in Limburg alleen op zondag.
De fotograaf is onbekend. Foto komt uit het Gemeentearchief van Schiedam
Persoonlijke ervaring uit de jaren vijftig die aansluiten bij de interviewfragmenten.
Ik ga uit van mijn eigen ervaringen uit de jaren vijftig. In die periode is de voedingsbodem ontstaan waarop in de jaren zestig het thuis maken van kleding zo goed als verdween. Een aantal ervaringen hebben niets te maken met kleding maken, maar ze zeggen iets over de tijd.
- In ons piepklein woonhuisje was wel ruimte voor ‘de zondagse kamer’.
Net voordat mijn broertje werd geboren, verhuisden wij naar het kleine buurhuisje naast opa en oma. Naast de voordeur was een kamertje met een kachel, vloerbedekking (kokosmat) en twee fauteuils. Ik denk dat het kamertje nauwelijks drie uur per jaar werd gebruikt. Gewone gasten liepen achterom en bleven in de keuken. Het kamertje was voor hoog bezoek, maar wij kregen geen hoog bezoek. Iedere week maakte mijn moeder het kamertje schoon. Er lagen witte zelf gehaakte kleedjes op de rugleuningen van de fauteuils. Het hebben van zo’n kamer zegt iets over de rangen en standen in de maatschappij van na de oorlog. - Mijn moeder en alle vrouwen in haar omgeving deden ieder jaar de grote schoonmaak, ‘grote poets’ noemden ze dat in Limburg. Ongelooflijk zo grondig als er dan werd schoongemaakt: alles ging van zijn plaats, vaak werd opnieuw behangen, gewit. Alle kleden geklopt.
Ik weet nog steeds niet of dat overdreven was (naar de normen van nu is het dat zeker) of dat het noodzakelijk was, omdat de huizen veel minder comfortabel waren (tocht, vocht, schimmel), omdat er meer dieren waren (muizen, ratten, klein ongedierte), omdat er meer stof was vanwege de met kolen gestookte kachels.
Wellicht hebben onderwijs en voorlichtingscampagnes een rol gespeeld bij die aandacht voor hygiëne: in de negentiende eeuw was sprake van zeer hoge kindersterfte. Relatief laat leerden de deskundigen hoe belangrijk het was om schoon te zijn en schoon te maken. Ik meen dat om die reden in Nederland en België huishoudscholen werden opgericht. - De wekelijkse was paste ook in dat patroon van schoonmaken. In mijn ouderlijk gezin stond heel het huis van de zondagavond tot het begin van de dinsdagmiddag in het teken van ‘de was’. Op zondagavond werd de witte was (alle lakens van alle bedden) gekookt in een ketel in de hoek van een klein keukentje. Enige tijd dacht ik dat het een te grondig ritueel was, maar later bedacht ik: er bestonden geen wegwerpluiers, er was ook geen wegwerpmaandverband. Dus poep en bloed…dan kun je inderdaad beter de grootst mogelijke hygiëne betrachten. Op maandagochtend werd de (nog altijd warme) was uit de kookketel overgeheveld naar een wasteil, met een wasbord. Dan uitspoelen in ijskoud water. In de winter was dat eigenlijk niet te doen. Dan uitwringen (in het begin met de hand, later kwamen er wringers), dan ophangen. Dan hopen dat het droogt. Dan strijken, alles in nette stapeltjes in de kast.
Bij regenachtig weer werd de was steeds weer van de lijn gehaald als het ging regenen. Er was nauwelijks een alternatief: de huizen waren te klein om ergens een wasrek neer te zetten. Als de was op maandagavond nog niet droog was, werd deze in de nacht van maandag op dinsdag over de stoelen in huiskamer gehangen. Maar ’s nachts ging de kolenkachel uit, dus….En dan waren er nog de speciale behandelingen: er waren kledingstukken die werden gesteven, de broeken van mijn vader behoefden een strakke vouw. die werd erin geperst. En…als toetje kwam het verstelgoed. Vrijwel iedere week waren er sokken met een gat die ‘gestopt’ diende te worden of de knie in een lange broek die reparatie verdiende. Niet zelden werd kinderkleding gemaakt uit oude kleding van een volwassene, dus alles versleet snel. - In de zomer werd vooruit gedacht voor het eten in de winter. Opa had een moestuin en als de boontjes of de erwtjes geoogst werden dan werden de erwten gedopt en de boontjes gerangd. Ook kinderen hielpen met frisse tegenzin mee. De groenten werden geweckt. Aan het eind van een lange zomerse werkdag was mijn moeder tevreden als het was gelukt: dan waren alle potten luchtdicht gekookt en ze zouden de eetvoorraad vormen voor de winter. Maar soms waren enkele potten niet dicht: die moesten dan snel worden opgegeten. Er was geen koelkast en geen diepvries en alles bedierf snel en er werd niet weggegooid.
- Toen ik acht jaar was verhuisden we naar een nieuw gebouwd huis naar een kerkdorp twee kilometer verderop. In Amsterdam zou je dat ‘buiten de ring’ noemen. Mijn schoolcijfers schoten omhoog: ik had alle stof al gehad. En in de laatste groep kreeg ik bijles, want het niveau van de basisschool sloot niet aan bij het onderwijsniveau ‘in de stad’.
- Mijn leukste herinneringen bewaar ik aan de twee keer dat ik bruidsmeisje mocht zijn in Gelderland. Mijn moeder was een van de oudsten uit een groot gezin. Dus ik maakte alle bruiloften mee van ooms en tantes. Bruidsmeisje zijn betekende dat ik een mooie jurk kreeg, gemaakt door een naaister. Iedereen was praktisch in die tijd, dus er werd stof gekozen die betrekkelijk sober was, zodat ik de jurk na de bruiloft nog zou kunnen dragen. Daar was echter iets bijzonders mee aan de hand: vooraf werd gedacht de ik de jurken nog wel zou kunnen dragen. Echter: bij thuiskomst vond mijn moeder de jurken te opvallend, te chique, te mooi eigenlijk. Ik zou me ermee onderscheiden en dat was niet de bedoeling.
- Ik had een tante in Rotterdam. Daar logeren was een feest: alles was daar anders dan in Limburg. Vriendjes gingen niet naar de kerk (ze hadden een ander geloof, legde mijn tante uit), er bestonden spelletjes als bussie trap, stoepranden en boompje verwisselen. In Limburg had je geen stoep (alleen een zandpad), zelfs een oud soepblik zag ik nooit eerder en boompje verwisselen….:-) Op zondagmorgen keek mijn moeder uit het raam van de flat naar de straat. Ze zag de buurtgenoten naar de kerk gaan. Mijn moeder zei, een beetje ontsteld: ‘Gos, niemand heeft hier een hoed op.’ Waarop mijn tante zei ‘Oh dat doen ze hier al jaren niet meer.’ Mijn moeder verbaasde zich daar hogelijk over.
- Mijn moeder maakte vrijwel al onze kleding. Maar voor de jurk voor de communie maakte mijn moeder een afspraak met de naaister. Ik denk dat mijn moeder zich te onzeker voelde en misschien vond ze het een vak apart: een jurk maken met voering van gladde stof en randjes en kantjes. Ik kan me uit mijn jeugd niet herinneren dat iemand uit mijn klas een opmerking maakte over de kleding die ik droeg. Iedereen had kleding die door moeder was genaaid of gehaakt of gebreid.
De 3 Suisses.
Het vroeger uit mijn jeugd, zelfs het vroeger uit de tijd van mijn oma’s is al een soort moderne tijd in de geschiedenis van textiel. Niemand van ons hoefde zelf wol te spinnen om daarna stoffen te gaan weven of te breien.
Ik groeide in de jaren vijftig op in een Limburgs dorp, met een kerk, een bakker, enkele kruideniers, een fourniturenwinkel en veel cafés.
Als mijn moeder een trui wilde breien, dan had ze natuurlijk naar het naburig stadje kunnen fietsen; daar was een wolwinkel. Ik denk dat mijn moeder dat niet deed, omdat ze zich onzeker voelde: hoeveel wol zou je nodig hebben? hoe zal het breiwerk eruit gaan zien? Want voordat je aan een trui of vest begon…het was altijd een investering…dit ene model in die ene maat…het was altijd een nieuw project. Mijn moeder was zich daar zeer van bewust.
Pas achteraf, als het was gelukt, dan was het leuk.
Het probleem werd opgelost, beter gezegd: er ging een wereld met oplossingen open wanneer de catalogus van de 3Suisses op de mat viel. 3SUISSES was een postorderbedrijf, waar je knotten wol en brei- en haaknaalden kon kopen, maar door de catalogus was het meer dan dat. Modellen (kinderen, vrouwen, mannen) toonden in de catalogus de kledingstukken die gebreid, gehaakt konden worden. De beschrijvingen stonden er bij. Voor een buitenstaander was dat hogere wiskunde, maar alle (buur)vrouwen hielpen elkaar met veronderstellingen en oplossingen, wanneer er iets onbegrijpelijks stond. Het bedrijf zal professioneel hebben gewerkt met fotografen en ontwerpers en brei(st)ers in dienst hebben gehad.

Mijn moeder keek uit naar de catalogus. Het was een sport om een rijtje kinderen begin september weer in een passende outfit naar school, kerk of familiefeest te laten gaan. Sociaal aanzien was vroeger veel belangrijker dan nu. Er werd niet over armoede gesproken. Iedereen was arm, maar een goede huisvrouw zorgde ervoor dat niemand dat kon zien. U begrijpt: dat is niet mijn mening nu, maar dat was de heersende, onuitgesproken opvatting destijds. *)
Zichtbare armoede zag er als volgt uit: ongerepareerde gaten op de elleboog in een trui, een knoopsgat met een losse draad in een vest, waardoor het breiwerk ging ladderen, broeken met een gat op de knie. Scheuren in kleding, niet passende kleding, ongewassen kleding, kleding die niet paste vielen in de categorie ‘zichtbare armoe’ en die categorie was taboe. Het devies was: schoon en heel.
*) Eigenlijk zie ik hierin wel een analogie met de huidige tijd. Ik lees/hoor dat jonge vrouwen onder sociale druk staan om er goed uit te zien.
Het aardige van de catalogus was ook: de uitvoeringen op de afbeeldingen vormden een basis voor een gesprek. Zal ik de mouwen langer/korter maken? Mijn moeder kon vragen: ‘Heb je die trui liever in een andere kleur?’ Want er zit een ongemakkelijke kant aan het moeten dragen van kleren die door iemand anders ‘met liefde’ voor jou zijn gemaakt. Als de ontvanger die kleding eigenlijk niet mooi vindt, dan ontstaat al snel wrevel. De maker voelt zich snel tekort gedaan: die voelt onvrede over de tijd die het kost om zoiets te maken en hoe ondankbaar: nu wordt het zo goed als niet of met tegenzin gedragen.
Voor mij was het meeste magische uit de catalogus van de 3 Suisses: de stalenkaartjes waarmee draadjes, gesorteerd op kleur een voor een geplakt zaten tussen twee strookjes wit papier. In één catalogus konden makkelijk vijftien van die staalkaartjes zitten. Ik begreep niet hoe ze het konden maken: met de hand dat leek me geen doen. Maar hoe een machine dat voor elkaar kon krijgen…..het was toverachtig. Je kon de korte draadjes voelen: met de toppen van je vingers voelde je hoe zacht of hoe prikkend de draad was.

Begin 2022 maakte ik twee wandkleden over het productieproces van linnen en over hoe we vervreemd zijn geraakt van het zelf maken van stoffen. Ik maakte van linnen een voorbeeld van de strook papier die in de 3 Suissesboeken te vinden was met voorbeelden van de verschillende gekleurde draadjes.
En garen? Als mijn moeder een strengetje borduurzijde, een klosje garen voor de naaimachine of wol om sokken te stoppen nodig had dan was dat eenvoudig te koop in een fourniturenwinkeltje in het dorp. Eigenlijk was de winkel gewoon een woonhuis, waarvan één kamer was ingericht met allemaal kleine kaartjes met wol, bolletjes katoen. In het naburige stadje waren minstens drie winkels met fournituren, dat wil zeggen: het waren grote stoffenwinkels met in een hoek alle denkbare benodigdheden om wat dan ook aan kleding te herstellen of te verfraaien.
Nog even over de trots van de maaksters van onze kleding en over hun intelligentie: ik herinner me hoe trots mijn moeder was toen voor het eerst een trui met raglan mouwen was gelukt en een warm vest gebreid met de patentsteek. Die vaardigheden zullen niet veel vrouwen nog beheersen; ikzelf zeker ook niet. Als een Kamervoorzitter dit zou kunnen, zou hij/zij stijgen in mijn achting 🙂
De naaimachine
Een huishouden in de jaren vijftig zag er overzichtelijk uit: een gasfornuis met twee pitten, een set geëmailleerde pannen, een harde en een zachte bezem, een stoffer en blik en een harde borstel. Ook een grote zinken ‘emmer’, ik schat 100 liter inhoud, waar op zondagavond de witte was in werd gekookt.
Geen oven, geen telefoon, geen t.v., geen stofzuiger, geen wasmachine: het bestond nog niet…, misschien bestond het wel, maar er was geen geld voor en dus hadden de meeste mensen het niet.
Wat vrijwel altijd wel aanwezig was, was een naaimachine.
Ik realiseer me dat ik, in de eenentwintigste eeuw, het woord machine altijd koppel aan elektriciteit of een verbrandingsmotor.
Maar dat hoeft dus niet: bijvoorbeeld een watermolen is eigenlijk een machine, wordt aangedreven door een stromend riviertje. Ook de naaimachine uit mijn jeugd werden aangedreven door menselijke kracht: terwijl de handen het naaiwerk onder de op- en neergaande naald manouvreerden, werd de motor door de voeten via een trapmechanisme voortbewogen.

Als we ergens een machine voor hebben ontwikkeld dan betreft het vrijwel altijd een zich repeterende beweging.
‘De machine lijkt al sinds de Industriele Revolutie van de achttiende eeuw een bedreiging voor het werk van de handwerksvakman *)
Die bedreiging is fysiek; industriele machines worden niet moe, doen uur na uur zonder morren hetzelfde werk.
Het nadeel is dat een machine niet subtiel kan veranderen. Hij kan één ding en dat kan hij tot in de oneindigheid: hij kan niet varieren, aanpassen, zoals een menselijke hand dat kan.
*) Het woord vakvrouw komt in het boek van Sennett niet voor.
Geen wonder dat ik als kind gefascineerd was door het apparaat. Hoe kon zo’n op- en neergaande naald een horizontale steek maken? Hoe kon zo’n beweging van de voeten, ook op- en neer, een wiel in werking zetten?
Het was geen apparaat voor kinderen: onder andere de naald kon in je vingers terechtkomen. Desondanks, als het apparaat uitgeklapt stond zoals op de foto, probeerde ik rechte stukjes te naaien.
Dat de machine naar binnen, naar beneden/naar binnen gedraaid kon worden, was nóg een wonder: als de machine niet gebruikt werd paste in het houten bovenblad een plank en dan was de machine ‘gewoon’ een tafel. Al die mechanieken (op en neer trappen waardoor een leren riem gaat draaien via een bewegend wiel aan de zijkant): ik vond het toveren.
Overigens: het moet toch te doen zijn om zo’n trapnaaimachine alsnog te produceren. Vanuit milieuoogpunt is het een subliem apparaat: het werkt op menskracht.
Nog in ontwikkeling: wanneer kwam de naaimachnie op de markt?
Het was voor een vrouw een economische factor.
In de biografie van Paul Gauguin wordt tot twee maal toe verteld over een jonge vrouw die zwanger was geworden. Verantwoordelijkheid nemen door de vader was blijkbaar niet aan de orde. Als vader verdwijnen en bij het afscheid een naaimachine geven was blijkbaar billijk.
Dat komt overeen met mijn idee dat het kunnen naaien een onzichtbare economie vormde. Dit hoofdstuk moet ik nog helemaal schrijven – 5 augustus 2025
De pyramide van maslow
Conclusies over de cultuur in de jaren vijftig
Het zijn zomaar beschrijvingen, ogenschijnlijke toevalligheden: uit interviews, boeken, eigen ervaringen. Kan ik daar conclusies aan verbinden?
De combinatie huishouden moeten doen (alles met de hand), veel niet geplande zwangerschappen, armoede die bovendien onzichtbaar diende te blijven, gescheiden leefwerelden tussen man en vrouw, strenge normen en waarden…geluk was niet gewoon.
Ik verwijs nog even naar de verhalen uit de boeken…Naaien voor de prostituees…naaien om je gezin te onderhouden…gespecialiseerd zijn in naaien van theaterkostuums…
Als vanzelf past daar een verhaal van mijn oma bij. Het is een verhaal uit de crisistijd. Een kleine honderd jaar geleden had mijn opa geen werk. Een uitkering was in die tijd nog stigmatiserender dan in andere tijden, dus dat schamele bedrag werd niet aangevraagd. Waarop mijn oma werk vond als naaister. In het Limburgse stadje waren bijzonder veel kostscholen en vooral jongenskostscholen. Die internaten werden geleid door paters. En wij begrijpen: die konden geen knoop aanzetten. En daarmee was dit het werk dat mijn oma ging doen: verstellen van de kleding van de kostschoolkinderen. Mijn oma was al een beetje oud: het kilometers lang sjouwen van de zware mand met kleding was een te zware belasting, dus dat was een taak voor de jonge jongens in huis, niet veel ouder dan tien jaar.
Het zou me niet verbazen als onder dat verstellen en maken van kleding een onzichtbare economie schuilging. Soms zal het een economie zonder geld zijn geweest: ik geef jou enkele potten van mijn ingemaakte groenten en jij maakt voor mij een jurk of je helpt mij bij het maken van een kledingstuk. En ook een onzichtbaar netwerk van vrouwen die elkaar ondersteunden. Mijn oma liet haar kinderen, die later mijn oom, vader zouden worden de zware wasmand met verstelgoed dragen naar de opdrachtgever. Terug naar huis zat de mand vol met kapotte kleding, een week later met de herstelde kleding. De betaling ging contant zonder boekhouding. Oma hield op deze manier in de crisisjaren, toen opa geen werk kon vinden, jarenlang haar huishouden gaande.
Verantwoording illustraties:
- De eerste afbeelding bij de titel van dit hoofdstuk is een schilderij van de Belgische schilder Roger Raveel, 1921 – 2013. Afkomstig van de site van het Rogerraveelmuseum in Belgie, Machelen-aan-de Leie. Op de site http://Rogerraveelmuseum.be staan alle schilderijen die Roger Raveel maakte in zijn leven. Zijn echtgenote Zulma De Nijs speelde een belangrijke rol in zijn leven. Vanaf 1955 maakt Raveel meer abstract werk, maar onder andere op dit werk uit 1950 toont hij zijn waardering voor zijn vrouw en haar werkzaamheden met textiel.
- Het schilderij bij het eerste interview in De Volkskrant is gemaakt door Dee Nickerson, geboren in 1957. Ze schildert huiselijke en landelijke taferelen, alles in harmonie met natuur, de tuin, het strand, vogels en huisdieren. Ik noem twee sites met voorbeelden van haar werk http://Beyondthepage-co-uk en http://greenpebble.co.uk
- De foto onder het laatste boekfragment is door mijzelf gemaakt in het Gemeentemuseum van Schiedam bij de tentoonstelling over armoede. De oorspronkelijke fotograaf is niet bekend. De foto is afkomstig uit het Gemeentearchief van Schiedam
- Wikimedia Commons: Het schilderij van de Kantwerkster is van Johannes Vermeer. Het is een klein schilderij gemaakt door Johannes Vermeer. Het schilderij is nu in het bezit van het Louvre. Bij Wikipedia is een apart onderwerp te lezen over dit schilderij: Wikipedia. de kantwerkster. De hierboven beschreven arbeidsomstandigheden worden bevestigd in het artikel: aangevuld met kennis over de Calvinistisch moraal: het werd door de burgerij verstandig geacht dat het volk bezig was met het maken van kant.
- Wikimedia Commons: Het schilderij/portret van Emerantia Banning is geschilderd door Jan Antonisz van Ravesteyn. Het schilderij is in het bezit van Museum De Lakenhal in Leiden. Wanneer ik zoek op Google lees ik dat Emerantia getrouwd was met Jacob van Broekshoven. Blijkbaar behield ze haar eigen naam na haar huwelijk.
Meer info over de boeken:
- Suzanna Jansen – De omwenteling.
- literatuurlijst wordt vervolgd. (25 – 3 – 2023 – nog steeds niet gedaan 28 – 7 – 2025)
