Onze voorouders/voormoeders

Speelde de kerk een rol? Generaties in de voorouders? Toename materiele welvaart en jeugdcultuur. Verbindende factor tussen alle vrouwen en alle tijden.


Onze voorouders/voormoeders

Sedert ik kennis verzamel over textiel zie ik met mijn ogen dicht de moeder van mijn moeder van mijn…en dat gaat eindeloos door. Ik zie hoe zij hun gezinnen gaande houden op dezelfde manier waarop ouders dat nu doen: de dagelijkse zorg voor eten, kleding voorhanden hebben die passen bij de weers- en leefomstandigheden. Ouders, al duizenden jaren in gedachten over alles wat ook nog moet gebeuren; per definitie altijd een beetje achter de feiten aanlopend…gossie, die broek is nu al te klein, jeetje, het vriest al, waar zijn de wantjes, de lapjes en de touwtjes van vorig seizoen, het dekentje begint dunne plekken te krijgen. Het baby’tje zal binnenkort worden geboren….

Speelde de kerk een rol ?

Hoe komt het dat dat nieuwe, oude beeld over voormoeders nu ruimte vindt in mijn hoofd? Komt het omdat de rol van de kerk in mijn leven is uitgespeeld? Werd vroeger benadrukt hoe belangrijk het geestelijk leven was en werden vooral de heiligen van de kerk als voorbeeld gesteld? Kwamen die heiligen in de plaats van onze voorouders? Duizenden jaren geleden was er geen kerk. Indien ik me identificeer met mijn verre voorouders ligt het voor de hand om te denken: die mensen leefden zonder biecht en zonder bijbel. Ik weet niet of de kerkgeleerden dat een fijne gedachte vonden.

In mijn jeugd in het Limburgse dorp was iedereen katholiek, er waren geen ‘zij’, de ander waar we ons een beetje voor diende af te sluiten. Maar die ‘zij’ waren er wel in de persoon van onze voorouders, dus de kerk zal liever hebben gehad dat wij de gelovigen daar niet al te veel op focusten.

Het in ere houden van voorouders is iets waarvan ik wist dat het bestaat en dat ik toedichtte aan natuurvolkeren. Bijvoorbeeld in Noord-Amerika kun je blijken van voorouderverering zien: imposante kleurrijke totempalen met afbeeldingen van vogels, gezichten.

Mijn voorouders krijgen bij mij niet de ereplaats die ze innemen op bijvoorbeeld de totempaal. Ik voel nog niet zo lang dat ik in een verband sta met hen.

Het waren mannen die domineerden in de kerk. Vrijwel altijd konden de geestelijken een beroep doen op vrouwelijk personeel. De mannelijke outfit voor in de kerk had de prachtigste kwaliteit. De vrouwen werd geleerd dat het eervol was dat zij waren uitverkoren om deze prachtige kleding te maken.
Het was niet hún verdienste dat ze zo’n mooi kazuifel konden borduren. Het was een eer dat zij dat werk mochten doen. Dat zij daarvoor waren uitgekozen.

De vele uren van dat vrouwenwerk bleven onopgemerkt. Het was iets dat ‘gewoon’ zo was.

Generaties tussen de grootmoeders

Eerlijk gezegd voelde ik in mijn jeugd niet zo’n textiele band met mijn oma’s. Dat ligt niet aan hen en waarschijnlijk ook niet aan mij. Een puber spiegelt zich niet meer aan zijn of haar ouders; die spiegelt zich aan de tijd, leeftijdgenoten, de tijdgeest.
En hoewel mijn oma’s, mijn moeder en ikzelf allen met naald en draad werkten, maakten we daarover nauwelijks verbinding met elkaar. Eén oma was al oud: ze stopte nog de sokken en herstelde een los naadje. De andere oma breide sokken: geitenwollen sokken, die waren in een klomp het meest comfortabel om mee te lopen. Maar in de zestiger jaren liep niemand nog op klompen.
Mijn oma breide zulke sokken uit het hoofd. Ikzelf kan zo’n sok niet eens breien met een beschrijving. Diezelfde oma haakte spreien voor op bed. Ik heb er twee van haar gekregen. Ze liggen al decennia niet gebruikt op een plank in een kast. Ze zijn uit de tijd.

Het is moeilijk om kinderen op te voeden in een tijd die in het tempo van de jaren zestig snel verandert. Je denkt als ouder dat je je eigen geleerde lessen door kunt geven, maar kinderen voelen haarfijn aan: sokken stoppen? Die vaardigheid ga ik in mijn leven niet meer nodig hebben. Sterker nog: ik prijs me volstrekt uit de markt als ik me daarop voor laat staan.

Dit zijn voorbeelden van spreien die mijn oma haakte. Ze zijn gemaakte van relatief dikke, gebleekte katoen. Ze haakte lange stroken en deze werden, uiteraard handmatig, aan elkaar gezet.
Mijn oma, de maakster heette Marie Eltink – Peek.

Het maken van kleding werd ‘nuttige handwerken’ genoemd.
Toen de welvaart in de jaren zestig toenam stapte mijn moeder over op borduren. Die producten maakte je voor de sier; ze hadden geen nut. Eigenlijk deed daarmee een gevoel van schoonheid, van kunst zijn intrede in het huisgezin.
Een tijd lang borduurde mijn moeder merklappen na, kopieën van merklappen van rijke dames van vroeger. En ook het borduren van een schellekoord was toen mode. Ik begreep lang niet wat een schellekoord was. Inmiddels weet ik uit films: met het belletje riep de rijke kasteeldame haar kamenierster of hofdame of vul maar in. Grappig vind ik het dat het gedrag, de gebruiksvoorwerpen uit vervlogen tijden van die rijke mensen werd gekopieerd in de jaren zestig door vrouwen die nét zelf de was niet meer zelf hoefden uit te wringen.
Het maken van die merklappen was eeuwenlang een tijdverdrijf voor rijke meisjes: wachtend op een geschikt geachte huwelijkskandidaat doodden de meisjes zo hun tijd en andere verlangens.
Mijn moeder maakte nog weer een jaar of vijf later ook smyrna-kleedjes: kleine tapijtjes voor op de vloer. Dat was volgens mij nieuw en hip in die tijd.

En ikzelf: ik leerde op de middelbare school: stofjes spannen om kartonnetjes en die dan aan elkaar maken, ik leerde smocken en daar maakten wij dan een soort van pyjama van. Ik leerde macrameeën. Ik leerde om twee lapjes vilt aan elkaar te borduren, waarbij je, volgens een ontwerp, vormen uit de bovenste laag knipte, Ik maakte sieraden van (houten) kralen.
Die kralen waren in een kleine stad niet te koop. Gelukkig kwam ik wel eens bij mijn liefste tante in Rotterdam. Mijn nichtje kende alle tramlijnen uit haar hoofd, dus zo kwam ik in een klein kralenwinkeltje in een zijstraatje in een grote stad.
Ik kon ook kralen maken van papier. Het waren technieken waar mijn moeder vol bewondering naar keek: ‘Hoe bestaat het dat je dat kan?’ maar het was een andere wereld die geen raakvlakken meer had met háár handwerken. De tijd van mijn oma had al geen raakvlakken met de tijd van mijn moeder en toen moesten de jaren zeventig nog komen.

Toch één keer waren die raakvlakken er wel: ik begon aan een wandkleed van kruissteekjes met het aap-noot-mies-leesplankje als afbeelding. Na twee jaar was slechts de bovenste rij met afbeeldingen af. Ik vroeg aan mijn moeder of zij het af kon maken. Het is ongelooflijk hoeveel uren er in borduren gaan zitten. En gelukkig; het wandkleed met de kruissteekjes is op de slaapkamertjes van (achter)kleinkinderen komen te hangen.

Toename materiele welvaart en jeugdcultuur

Mijn moeder maakte kleding voor ons, haar vier kinderen. Of …bijna kan ik zeggen voor haar oudste drie kinderen. Mijn jongste broer die een nakomer is, maakte de toenemende welvaart van kleins af aan mee. Alleen toen hij jong was maakte mijn moeder nog kleding voor hem.
De kwaliteit van confectie  die te koop was, nam toe. Langzaam maar zeker was het economisch gezien niet meer nodig dat mijn moeder de kleding maakte.
Bovendien werden spijkerbroeken mode. Een spijkerbroek was/is meer dan een kledingstuk. Het is een statement, een uitspraak. Een spijkerbroek….dat was Amerika, dat was het individu, dat was het einde van het mantelpak/kostuum, dat was onverslijtbaar, dat stond los van mode.


Soms heeft de inhoud van een stukje raakvlakken met een andere paragraaf bij een ander onderwerp. Hierboven schrijf ik over de komst van de spijkerbroek. De komst van het T-shirt wordt verteld in ‘cultuurveranderingen in de jaren zestig’.

Verbindende factor alle vrouwen van heel de wereld

Nog even over mijn moeder en oma’s: hoe zeer we ook verschilden, wij zijn allen afkomstig uit de moderne tijd. De geitenwollen sokken werden gebreid met garen van een bolletje wol, dat mijn oma kon kopen in de winkel. Ze hoefde die wol niet te spinnen, zoals de Romeinen, de Grieken, de Egyptenaren. Bij de Egyptenaren waren het overigens vaak mannen die sponnen.

En zoals ik geen sokken meer zou kunnen breien zoals mijn oma, geen kruissteekjes kan maken zoals mijn moeder zo zou ik geen zijde kunnen weven als de vrouwen in China duizenden jaren geleden, zou ik geen beschermende pakken kunnen maken zoals de vrouwen in Siberië duizenden jaren geleden, waarin ze hun baby’s beschermden tegen de kou, zou ik geen zeilen kunnen vilten waarmee de Vikingen de wereld konden oversteken.

En dat ik hun vaardigheden niet meer leer, dat het ambacht van toen er nu niet meer toe doet, betekent niet dat onbelangrijk. In hun tijd, de tijd van onze voormoeders creëerden ze met hun ambacht en volharding een manier, voldeden ze aan een voorwaarde  om te overleven. Als zij dat niet hadden gedaan, waren ze uitgestorven en waren wij er niet geweest.

Door de kennis over textiel, sta ik niet alleen in verbinding met mijn eigen grootmoeders. Al die grootmoeders staan in verbinding met elkaar: alle culturen over heel de wereld hebben hun lappen stof, de banden om hun middel, de draden voor hun kleding zelf gemaakt.


Herkomst foto’s

De foto (bij de interne link) is een illustratie van wevende vrouw bij de Azteken. Archive.fieldmuseum.org>aztecs. artisans and merchants

De oma die breit is afkomstig van een site over quilten: quiltville.blogspot.com